de Japanse Meeuw
Japanse Meeuwen
de volkleuren:
Japanse Meeuwen
de pastellen en bleekvleugels:
Japanse Meeuwen
De SL Ino’s en de geparelde:
Japanse Meeuwen
De getekenden en de witten:
Japanse Meeuwen
met kuif
Historie en afkomst
De Japanse prins N. Taka-Tsukasa schrijft in 1922 in een artikel in Aviculture Magazine, dat de eerste Japanse Meeuwen rond 1700 werden geïmporteerd in Japan.
Een verslag uit die tijd vermeldt, dat ze uit zuidelijk China kwamen en beschrijft de wildvorm duidelijk als Lonchura striata ‘de spitsstaart bronzeman. De typische bronzeman-kenmerken in aanmerking nemend, komen met grote waarschijnlijkheid 2 ondersoorten in aanmerking als stamvader van onze meeuwen en wel L. s. acuticauda en L. s. swinhoei. De bronzeman kenmerken van deze ondersoorten zoals lichte wangen en halspartij en de typische tekening op de rug, buik, en stuit komen sterk overeen met de kenmerken van de meeuwen, zoals we die enkele tientallen jaren geleden kenden.
We mogen aannemen dat de Japanse Meeuw in China reeds veel als kooivogel werd gehouden. Het werkelijke domesticatie proces heeft zich echter ongetwijfeld afgespeeld in Japan. Zo schrijft de Japanner Kozo Nakanishi in zijn in 1929 gepubliceerde werk ‘Schicoseghi’ dat men in Japan met het kweken van Japanse Meeuwen begon in plus minus 1730 en dat de eerste mutant de roodbruine in 1785 is ontstaan. De eerste bonte vogels zouden rond 1800 zijn ontstaan.
Alles bij elkaar genomen worden Japanse Meeuwen toch al ongeveer 400 jaar in gevangenschap gekweekt, ze behoren dan ook tot de oudste kooivogels.
De eerste “Meeuwen” in Europa
In het midden van de vorige eeuw kwamen de Japanse meeuwen voor het eerst naar Europa. Hier werd een nieuwe hoofdtuk in het domesticatieproces ingeluid door een aantal Deense vogelliefhebbers namelijk Af Enehjelm en Langberg. Zij zijn er als eersten in geslaagd volkleur Japanse meeuwen te kweken. We praten dan echter nog steeds over vogels die in hun verschijningsvorm zeer sterk op de spitstaart bronzeman lijken. In 1956 kwamen deze Deense vogels ook in Duitsland in de kleuren donkerbruin en roodbruin. Langzamerhand ontstond het idee een eenkleurige vogel te kweken zoals wij die tegenwoordig kennen. Duitse kwekers zoals Radtke, Kirschke, Esters, Kuhlman en Oppenborn hebben door inkruising van diverse andere Lonchura soorten vooral de kwaliteit van eenkleurige Japanse Meeuwen verbeterd.
Enkele jaren later beginnen de zogenaamde ‘kleurmeeuwen’ ook in Nederland aan populartiteit te winnen. De namen van de heren Rook en Kreyveld zijn onverbrekelijk verbonden aan de ontwikkeling van vooral de ‘getekenden’.
De bekende kweker Dick Offerman heeft in Nederland met name de basis gelegd de ‘eenkleurige donkerbruin’ (thans Zwartbruin). In zijn vogels heeft de Witkopnon een grote rol gespeeld.
Bij Fred Panjer ligt een andere non aan de basis van zijn kweekstam namelijk de zwartkopnon. We spreken dan over de periode eind-zestiger, begin zeventiger jaren.
De toenemende populariteit van de Japanse meeuw resulteert in 1975 in de oprichting van een speciaalclub voor Japanse meeuwenliefhebbers, de Japanse Meeuwen Club (JMC). Medio jaren negentig zijn de Lonchura’s ook toegevoegd aan de club en sindsdien heet de JMC, speciaalclub voor de Japanse meeuwen en overige Lonchura’s. In Europa zijn sindsdien nog een aantal kleurmutaties opgetreden zoals de grijs-mutatie bij Emiel Debrier (België) en de ino-mutatie (Denemarken). In 1999 is vanuit Japan de geparelde-mutatie overgekomen.
Standaardeisen kunt u opzoeken op de website van de NbvV:
Standaard Japanse Meeuwen